“Mijn kinderen mogen gewoon drugs gebruiken. Ik geef het ze ook mee naar school, zodat ze het uit kunnen delen aan vrienden.” Ik zit in de trein ergens in de buurt van station Utrecht Centraal en vang een gesprek op wat achter me wordt gevoerd. “Ik ga ook met ze mee naar de coffeeshop. Ze moeten wel zelf naar binnen om de shit te kopen, weet je, ja ze moeten wel zelfstandig worden!”
Is het vreemd dat ik niet geloof wat ik hier hoor? Een man zit luid en duidelijk te verkondigen hoe positief hij denkt over en omgaat met het drugsgebruik van zijn kinderen. Ineens voel ik me die boomer waar mijn pubers het nog wel eens over hebben. Volgens hen zou ik, gekscherend, niet goed thuis zijn in de moderne wereld. Ook voel ik me het naïeve meisje van het platteland dat niet weet wat er te koop is in de grote boze wereld. Het meisje dat denkt dat drugsgebruik alleen voorkomt in Amsterdam.
Maar terwijl ik mezelf deze stempels een voor een opdruk denk ik; “Wacht eens even, een vader die zijn kinderen drugs mee naar school geeft… boomer of geen boomer, meisje van het platteland of niet, het is niet iets waarvan ik denk dat het handig is. Ik kijk achterom, tussen twee stoelen door zie ik de luidruchtige man zitten met een blik bier in zijn hand. De vrouw tegen wie hij praat lacht wat schaapachtig en zegt verder niets. Vooral niet bemoeien en laten gaan lijkt me de beste optie in deze situatie, denk ik te weten.
De man ratelt aan een stuk door verder, heeft het er nog over dat zijn kinderen niet naar de politie hoeven te luisteren of naar de juffrouw op school. Ik kan alleen maar denken; arme, arme, arme kinderen. Ach, dan ben ik maar die boomer of het naïeve meisje die hier iets van vindt.